In dit rapport zijn in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) verdiepende analyses gedaan op de reeds verzamelde onderzoeksgegevens van de Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang (LKK) tussen 2017 en 2019. De eerdere uitkomsten van de LKK laten zien dat de emotionele proceskwaliteit gemiddeld genomen voldoende tot goed is. Zo reageren medewerkers responsief op kinderen, is er een positieve sfeer in de groep en houden medewerkers rekening met de interesses en wensen van kinderen. De gemiddelde educatieve proceskwaliteit is in alle opvangtypen duidelijk lager dan de emotionele proceskwaliteit en is gemiddeld op of iets boven de grens van wat volgens de standaards van het meetinstrumentarium als voldoende kan gelden. Er is dus relatief minder aandacht voor het ondersteunen van de brede ontwikkeling van kinderen om zo bij te dragen aan het ontwikkelen van hun persoonlijke competenties. Verder is er veel variatie in proceskwaliteit, vooral in de educatieve proceskwaliteit. Momenteel loopt er bij SZW, naar aanleiding van de evaluatie van de Wet IKK, een herijking van de kwaltieitseisen voor kinderdagopvang en buitenschoolse opvang (BSO). Het doel is om de kwaliteitseisen beter te laten aansluiten bij de praktijk. Specifiek voor de buitenschoolse opvang (BSO) ligt er de vraag of de huidige (structurele) kwaliteitseisen passend zijn om de educatieve kwaliteit te verhogen, zeker gezien de diverse leeftijdsgroep van kinderen van 4 tot en met 12 jaar die bediend moet worden. De verdiepende analyses in het voorliggende rapport gaan verder dan de eerdere LKKanalyses, door de variatie in kwaliteit nader te onderzoeken en door combinaties van kwaliteitsindicatoren te onderzoeken. De doelen van deze analyses zijn i) inzicht verkrijgen in de kwaliteit geboden door de 20% laagst en 20% hoogst scorende groepen, ii) in kaart brengen van kenmerkende verschillen in structurele kwaliteitskenmerken tussen groepen die lage en hoge kwaliteit bieden, iii) het opstellen van een typologie van groepen. Hiermee krijgen beleidsmakers meer inzicht in de (structurele) kenmerken van de medewerker en de groep die van belang zijn voor de proceskwaliteit, de vorm van kwaliteit die het meest bepalend is voor positieve uitkomsten voor kinderen.